Onlangs werd Mieke van Dijk benoemd tot lid in de orde van Oranje-Nassau. Locoburgemeester Dylan Lochtenberg reikte deze Koninklijke onderscheiding aan haar uit tijdens haar afscheidsfeest in De Cultuurfabriek Veenendaal.
Mieke van Dijk ging eerder dit jaar op pensioen. Zij werkte 44 jaar bij Bibliotheek Veenendaal en was sinds 2010 directeur-bestuurder. Onder haar leiding groeide de Bibliotheek in Veenendaal uit van een plek waar je boeken kunt lenen naar een organisatie waar in de breedste zin van het woord kennis toegankelijk en beschikbaar wordt gemaakt voor alle Veenendaalers.
Lees hieronder het interview dat Bibliotheekblad eerder had met Mieke van Dijk.
Mieke van Dijk, directeur-bestuurder van de Bibliotheek Veenendaal
De bibliotheek moet een blije plek zijn’Op 5 mei nam Mieke van Dijk afscheid als directeur-bestuurder van de Bibliotheek Veenendaal. Het grootste deel van haar leven bracht ze door in de bibliotheek, waar ze al snel opklom tot een managementfunctie. In die rol kreeg ze de kans haar ogen en oren open te houden voor betekenisvolle details én voor het plezier dat de bibliotheek aan gebruikers geeft.
Tekst: Anne van den Dool
Was je altijd al een lezer?
Zodra ik kon lezen, was ik een lezer – en dat is nooit meer opgehouden. Ik ben opgegroeid in een klein dorp waar geen bibliotheek was, maar mijn ouders waren lid in Arnhem, dus daar mocht ik ook naartoe. Ik herinner me nog de houten plankjes die je tussen de boeken moest zetten wanneer je een boek weghaalde om te voorkomen dat je het op de verkeerde plek terugzette. Ook in de rest van mijn jeugd las ik veel. Toch dacht ik niet vanaf het begin dat ik daar ook mijn werk van moest maken. Ik voelde meer voor stoerdere beroepen: ik wilde misschien wel bij de politie. Ook de zorg leek me aantrekkelijk, maar toen bleek dat ik niet zo’n sterke rug had, dus dat was geen goede combinatie.
Een vriendinnetje had de opleiding tot bibliotheekassistente gedaan. Toen dacht mijn moeder: dat is misschien ook wel iets voor Mieke. Daardoor viel de keuze op de bibliotheekopleiding. De eerste maanden voelde ik me enorm ontheemd. Tijdens mijn weekendbaantje in de horeca voelde ik me als een vis in het water, maar die vrijheid ervoer ik in de bibliotheeksector niet. Dat was een heel gekaderde club. Op mijn eerste werkdag moest ik de boekkaartjes op alfabetische volgorde leggen. Ik herinner me dat het iets voor vijven was en dat de lichten uitgingen. Ik ben nog niet klaar, riep ik. Morgen weer een dag, antwoordde men. Dat verbaasde mij als horecatijger die pas stopt als de afwas gedaan is enorm. In die tijd werkten er ook best veel alleenstaande oudere vrouwen in de bibliotheek. Ik was achttien, jong en ondernemend. Dat was even omschakelen.
Waarom bleef je toch bij de bieb?
Wat ik wel meteen mooi vond, was het contact met de klant en de maatschappelijke impact die je kunt maken. Daarom zou ik ook nooit voor een landelijke organisatie als de KB willen werken, hoe belangrijk het werk ook is dat daar wordt gedaan. Alleen als je de mensen kent voor wie je het doet, kun je ze goed bedienen. Ik vind het ook belangrijk dat al onze bezoekers zich gezien voelen. Zodra ze binnenstappen moeten ze voelen dat ze welkom zijn – omdat we ze groeten, een praatje met ze maken, ze helpen bij vragen. Wanneer je in je eentje koffie zit te drinken in onze horecagelegenheid, vragen we altijd of het smaakt. Die aandacht vind ik cruciaal voor ons werk.
Dat contact met de klant vond ik in mijn jonge jaren ook al heel leuk: ik probeerde mijn enthousiasme over te dragen op andere lezers. In die tijd was de bibliotheek een boekenpaleis: je zag nog niets van de brede maatschappelijke functie zoals we die nu hebben. Het waren de hoogtijdagen op het gebied van uitleningen: de boeken gingen soms met duizenden per dag de deur uit, ook met dank aan het gratis lidmaatschap voor kinderen dat op dat moment werd ingevoerd. Als we toen een auteur op bezoek hadden, waren we al ontzettend cultureel bezig. Pas later kwam de concurrentiestrijd met andere organisaties die om de aandacht van de lezer vochten.
Hoe verliep je carrière vervolgens?
Na de bibliotheekacademie kreeg ik direct een functie als leidinggevende. Ik begon in Nieuwegein en trad na twee jaar toe tot het managementteam van de Bibliotheek Veenendaal, als hoofd van de volwassenenafdeling. Ik was voor een deel operationeel werkzaam en voor het andere deel met het beleid. Dat ging vooral om praktisch collectiebeleid: hoeveel items mag je tegelijkertijd lenen, bijvoorbeeld. Het ging nog niet over vergezichten.
Het bibliotheeklidmaatschap was voor veel burgers in die tijd vanzelfsprekend. Dertig procent van de samenleving was lid – dat redden we nu niet meer. Je werd lid als kind en dat bleef je. In de jaren na mijn start zagen we dat veranderen: het aantal uitleningen en lidmaatschappen liep terug. Kort na de eeuwwisseling kwam de bibliotheekvernieuwing: we begonnen steeds meer activiteiten te organiseren, aanvankelijk met name voor de jeugd. Ook verhuisden we in Veenendaal naar een ander pand. Voor het eerst zaten we niet in een gebouw dat toevallig leeg stond, maar kregen we een eigen plek die speciaal voor ons was ontworpen. Sinds 2010 zijn we daar onderdeel van de Cultuurfabriek. De breedte van dat aanbod is voor mij heel belangrijk: we willen er voor iedereen zijn.
Hoe maakte je de overstap naar de rol van directeur?
Rondom de verhuizing was het spannend: het was onrustig in de organisatie en we hadden grote financiële tekorten. Even leek het er nog op dat we zouden gaan fuseren met een bibliotheek in Utrecht, maar uiteindelijk bleven we zelfstandig. Toen kwam de functie van directeur vrij, de Raad van Toezicht vroeg mij. Ik twijfelde: ik vond het werk dat ik deed heel leuk, en als ik het niet zou kunnen waarmaken, zou ik op zoek moeten gaan naar iets anders.
Gelukkig is het goed gegaan: we zijn als bedrijf enorm gegroeid en we hebben allerlei vormen van dienstverlening ontwikkeld. Toch vond ik het niet vanaf het begin makkelijk. Soms vroeg ik me af: waar ben ik aan begonnen? Maar ik heb er ontzettend veel van geleerd: hoe je op een strategisch niveau opereert, hoe je onderhandelt met de gemeente, hoe je ook in tijden van financiële krapte nog steeds van alles voor elkaar kunt krijgen. Ik heb daarbij ook veel geleerd van mijn collega’s: die deden mij dat heel goed voor. Wij hebben zo veel creatieve denkers in ons team.
Toen ik begon als directeur, was onze meerwaarde voor de gemeente nog niet zo duidelijk als nu. Dat is veranderd: de bibliotheek is nu een heel toegankelijke voorziening, waar je van alles kunt doen of krijgen zonder dat dat geld kost, van welke leeftijd je ook bent. Ik vind het zo mooi om te zien dat jonge mensen massaal bij ons komen studeren – dat was vroeger niet zo.
Ik heb in veertig jaar zo veel zien veranderen. Maar wat blijft, is onze bijdrage aan de levenslange ontwikkeling van burgers – éducation permanente, heette dat toen nog in chic Frans. Er zijn zo veel mensen voor wie de bibliotheek een cruciale rol heeft gespeeld – vooral in hun jeugd, maar ook later in hun leven. Dat wij als organisatie dat verschil kunnen maken, dat is een cadeau.
Hoe zou je je leiderschapsstijl typeren?
Ik ben min of meer in de positie van leidinggevende gerold. Daardoor ben ik geen klassieke manager. Wel vind ik het belangrijk om een voorbeeldfunctie te vervullen. Ik wil stimulerend en inspirerend zijn voor collega’s. Ook vind ik het belangrijk om empathisch en betrouwbaar te zijn: ik wil dat collega’s voelen dat ik me hard voor hen maak. Ik wil oog hebben voor hun talenten en ruimte maken om die te ontplooien. Ik heb altijd goed gekeken of mensen de potentie hadden om door te groeien en ze geprobeerd te helpen om zich richting die rol te ontwikkelen.
Ik wil geen afstand voelen tussen collega’s en mij. Daarom steek ik ook graag mijn handen uit de mouwen als er hulp nodig is, ongeacht mijn rol als directeur. Ooit was ik tenslotte een van hen. Mijn grootste uitdaging is dat ik misschien iets te empathisch ben, waardoor ik meer toesta dan zou moeten.
Op welke prestatie ben je trots?
Trots klinkt als een eigen verdienste, en alles is een verdienste van het collectief. Ik denk dat we er trots op mogen zijn dat we zo’n graag geziene voorziening zijn voor de inwoners van Veenendaal. Een paar jaar geleden zijn Veendalers ondervraagd over de belangrijkste instellingen. Daarbij eindigde de bibliotheek op één. Dat vervulde mij toen met ontzettend veel trots. Die plek hebben we te danken aan de diversiteit die we bieden en de sfeer die we weten te scheppen. Wanneer je binnenkomt, ervaar je meteen een soort lichtheid. Ik wilde tijdens het ontwerpproces dat de bibliotheek in de Cultuurfabriek een blije plek zou worden. De betekenis ervan voor inwoners volgt dan haast vanzelf, omdat ze er graag zijn.
Heb je hobby’s?
Ik heb geen heel spraakmakende hobby’s. Ik ben vooral dol op mijn tuin. Ik zit er liever in dan dat ik erin werk, maar het moet er nu eenmaal een beetje netjes uitzien, en dus pak ik af en toe de schoffel op. Ook bezoek ik veel musea. Hoewel: de afgelopen tien jaar hebben die bezoekjes wel onder druk gestaan. Met een baan als de mijne schieten hobby’s er vaak bij in. Ik bezoek wel veel avondprogramma’s in de bibliotheek, dus via die weg kom ik alsnog aan mijn trekken.
Ik kook ook graag, maar dat vraagt om veel tijd, dus dat komt er niet altijd van. Na het werk sta ik niet vaak nog een uur in de keuken, maar als vrienden komen eten, pak ik graag uit.
Ik ben geen sportief type: ik houd wel van bewegen, maar niet op apparaten in de sportschool. Ik wandel liever. Ooit deed ik bergtochten, maar dat is inmiddels verleden tijd. Ik houd ervan mijn omgeving te kunnen beschouwen terwijl ik bezig ben. Zelfs als het regent, trek ik mijn wandelschoenen aan. Op zaterdagochtend om halfacht wandel ik samen met vriendinnen zo tien kilometer. Naderhand drinken we met elkaar een kopje koffie – en dan moet het weekend nog beginnen.
Wat lees je graag?
Ik lees de krant van voor tot achter. Daarnaast houd ik van mooi geschreven verhalen, zoals die van Arthur Japin en Nelleke Noordervliet. Een van mijn favoriete boeken is Allemaal willen we de hemel van Els Beerten. Dat is eigenlijk een roman voor jongvolwassenen, maar dat maakt mij niets uit. Ook het werk van jeugdboekenschrijver Edward van de Vendel vind ik heel goed.
Ik lees van alles, maar het moet me wel aan het denken zetten. Ik lees graag over de dilemma’s van de mens: niemand is goed of kwaad. Dat herken ik ook in mijn werk: soms bevind ik me in een tweestrijd, en boeken helpen me om inzicht te krijgen.
Kijk je ook films en series?
Jazeker. Ik heb erg genoten van De stamhouder, over de zoon van een man die fout was in de oorlog en de gevolgen daarvan onder ogen moet zien. Ook kijk ik graag detectives – dat speurwerk, dat trekt me wel. Ik heb oog voor detail. Als collega’s een nieuwe bril hebben, zeg ik daar als eerste iets van. Het kan ook nadelen hebben: ik zie de meest onnozele dingen, bijvoorbeeld dat de bloemen in vies water staan. Toegegeven: soms let ik op te kleine dingen, waardoor ik de grote dingen uit het oog verlies. Het voordeel van ouder worden is gelukkig dat je daar steeds beter mee leert te dealen: niet alles hoeft meer een tien te zijn.
Wat je is je favoriete vakantiebestemming?
Ik houd erg van de bergen, vooral de Alpen en de Dolomieten. Ook de Italiaanse meren, zoals het Lago Maggiore, doen me goed. In Nederland kan ik genieten van uitgestrekte provincies als Friesland en Zeeland, maar alleen als de zon schijnt, anders oogt het er zo droevig en verlaten. En de zee, daar houd ik ook van. Niets fijners dan aan het strand een boekje lezen, en af en toe even je blik richten op de zee. Ik vind het mooi om stil te staan bij de eeuwigheidswaarde van de natuur: onze tijd gaat voorbij, maar de natuur blijft.
Wat weten maar weinig mensen over jou?
Mensen denken vaak dat ik een echte dame ben. Ik zal meteen toegeven dat ik ijdel ben, maar verder valt het best mee. Onlangs heb ik in mijn huis nog in een overall in de kruipruimte gezeten om de vloer te isoleren. Dat zoeken mensen blijkbaar niet zo snel achter mij. Ik ben niet handig, maar ik ben wel zelfredzaam, hoewel, dat wil ik graag zijn. Ik ben bijvoorbeeld doodsbang voor muizen: daar spring ik zo voor op de tafel. Waar dat ’m in zit? Dat snelle, dat ritselen, dat kleine. Ik weet het, het is een onberedeneerde angst: ze zouden duizend keer banger moeten zijn voor mij dan andersom, maar ik krijg het niet uit mijn hoofd. Gelukkig heb ik een kat.