Minister Ingrid van Engelshoven (OCW) heeft op 3 april een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met haar beleidsreactie op de evaluatie van de Wet stelsel openbare bibliotheken (Wsob). De minister stelt dat de evaluatie overwegend een positief beeld laat zien, maar dat er nog geen reden voor al te grote tevredenheid is, omdat niet iedereen in voldoende mate toegang heeft tot een volwaardige bibliotheek en een verdere afkalving van het bibliotheeknetwerk dreigt. De minister stelt een actieplan voor dat in samenwerking met de betrokken partijen wordt uitgewerkt in een convenant. Dit convenant moet er rond de zomer zijn en voor de uitvoering ervan is jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar. Verder geeft de minister onder andere aan in het convenant afspraken te willen maken die een verdere terugloop van het aantal bibliotheekvestigingen moeten voorkomen.Minister Van Engelshoven verwijst in haar Kamerbrief naar de op 11 februari van dit jaar naar buiten gebrachte Evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (pdf) en naar het op dezelfde dag verschenen advies van de Raad voor Cultuur, getiteld Een bibliotheek voor iedereen. Versterking Bibliotheekwet noodzakelijk (pdf).
De minister constateert om te beginnen dat de wetsevaluatie een overwegend positief beeld laat zien: de maatschappelijke functie van de openbare bibliotheek is succesvol verbreed en door een heldere rolverdeling is de samenhang in het bibliotheekstelsel vergroot en is de samenwerking verbeterd. Daarnaast is er een relevante digitale bibliotheek ontstaan, die in deze tijden een zeer waardevolle voorziening blijkt te zijn nu alle fysieke bibliotheekvestigingen sinds 16 maart 2020 gesloten zijn als gevolg van de Coronacrisis.
Maar, zo stelt de minister, deze positieve resultaten zijn geen reden voor al te grote tevredenheid, aangezien niet iedereen in voldoende mate toegang heeft tot een volwaardige bibliotheek. ‘De Wsob regelt het functioneren van het stelsel, maar niet de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de bibliotheek. Dat is een decentrale verantwoordelijkheid. Over een langere periode bezien loopt het aantal bibliotheekvestigingen terug. Het aantal gemeenten zonder bibliotheek loopt op, net als de afstand tot de bibliotheek in een aantal regio’s,’ aldus de minister. Een verdere afkalving van het Nederlandse bibliotheeknetwerk kan de rol van de bibliotheek bij grote maatschappelijke opgaven als het stimuleren van het lezen, de bestrijding van laaggeletterdheid en digitale inclusie ondermijnen.
De minister verwijst vervolgens naar het convenant dat ze in haar Kamerbrief (pdf) bij het aanbieden van de Wsob-evaluatie aan de Kamer in februari van dit jaar reeds aankondigde en waarin vastgelegd zal worden hoe de betrokken partijen verder willen. De minister wil samen met de VNG, het IPO, de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB), de Koninklijke Bibliotheek (KB) en het samenwerkingsverband van provinciale ondersteuningsorganisaties (SPN) in dit convenant vastleggen dat er actie wordt ondernomen langs vier lijnen:
- Iedere inwoner van Nederland heeft toegang tot de openbare bibliotheek;
- De jeugd heeft gratis toegang tot de bibliotheek;
- De openbare bibliotheek is een essentiële partner in het Leesoffensief;
- Succesvol samenwerken in het bibliotheeknetwerk.
Dit convenant moet er rond de zomer liggen en voor de uitvoering ervan stelt het ministerie jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar, waarbij de nadruk ligt bij de maatregelen die bijdragen aan het leesoffensief dat onderwijsministers Van Engelshoven en Slob op 3 december 2019 aankondigden.
Met betrekking tot het eerste actiepunt merkt de minister om te beginnen op dat het bibliotheekveld de laatste tien jaar een voortdurende verschraling laat zien. ‘De gemeentelijke verantwoordelijkheid alle inwoners toegang te geven tot de bibliotheek wordt niet overal en niet overal volledig waargemaakt,’ aldus de minister. Ze stelt op basis van de Wsob-evaluatie en het RvC-advies vast dat de wet op dit moment geen formele aangrijpingspunten bevat om het uitgangspunt van toegang voor iedereen voldoende waar te maken. ‘Het toekomstbeeld voor de langere termijn moet zijn dat elke inwoner van Nederland binnen een redelijke afstand daadwerkelijk toegang heeft tot de fysieke openbare bibliotheek. Dat kan in de eigen gemeente zijn of in een buurgemeente. Wijziging van de Wsob in de zin van het doorvoeren van een zorgplicht voor gemeenten ligt voor de hand. Zeker indien het fysieke netwerk nog verder afkalft. Mijn inzet bij het bibliotheekconvenant is afspraken te maken die een verdere terugloop in het aantal vestigingen voorkomen,’ zo stelt de minister.
Verder merkt Van Engelshoven op dat er in 2019 12 bibliotheken (met een werkgebied in 26 gemeenten) waren die gebruik maakten van de uitzonderingsmogelijkheid die de wet biedt om jeugdcontributie te vragen, maar zij wil nu af van die uitzonderingsmogelijkheid. Het heffen van jeugdcontributie verhoudt zich volgens de minister niet met de brede maatschappelijke wens en noodzaak het lezen onder de jeugd te stimuleren. ‘De Tweede Kamer heeft bij motie Asscher/Ellemeet verzocht te onderzoeken of het mogelijk is jeugd in alle gevallen gratis toegang tot de bibliotheek te geven. Ik ga er conform deze motie voor zorgen dat de jeugd in de toekomst altijd gratis toegang heeft tot de openbare bibliotheek, inclusief de digitale bibliotheek. De uitzonderingsmogelijkheid in de Wsob ten aanzien van heffen van een tarief voor de jeugd, komt te vervallen,’ zo stelt Van Engelshoven.
Van Engelshoven ziet de openbare bibliotheek als een belangrijke speler in het in december 2019 aangekondigde Leesoffensief, onder andere met haar samenwerking met de VoorleesExpress en haar rol binnen het landelijke programma Kunst van Lezen, met name met BoekStart en de Bibliotheek op school (dBos). Zij pleit voor een verdere uitrol van dBos, maar ziet tegelijkertijd dat dit model financieel tegen zijn grenzen aanloopt. ‘Een verdere invoering zou onder de huidige condities ten koste gaan van bibliotheekvestigingen in wijken en dorpen. Met de partijen betrokken bij de actie-agenda van het Leesoffensief wil ik nagaan waar deze middelen bij voorrang moeten worden ingezet,’ aldus de minister, die eraan toevoegt dat bij de inzet van middelen die voor het bibliotheekconvenant beschikbaar zijn prioriteit zal worden gegeven aan acties die het Leesoffensief ondersteunen.
De minister gaat in dit verband tevens in op het feit dat de afdracht van leenrechtgelden bij het uitlenen vanuit de Bibliotheek op school niet eenduidig geregeld is, waardoor rechthebbenden inkomsten mislopen. ‘In het bibliotheekconvenant wil ik afspraken maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Als boeken via de omgeving van de openbare bibliotheek worden uitgeleend, hebben de makers recht op een faire Vergoeding,’ zo stelt ze.
De minister gaat ook nog in op de samenwerking binnen het netwerk: ‘Volgens de evaluaties zijn de rollen van de verschillende partijen in de Wsob duidelijk gedefinieerd, maar is de praktijk weerbarstig. De samenwerking tussen partijen in het netwerk kan beter. Dat beeld zien we ook terug in de instellingsevaluatie van de KB, die in dezelfde periode als de Wsob-evaluatie is uitgevoerd. Het is een feit dat door betere samenwerking de effectiviteit kan worden vergroot. (…) De resultaten van de afgelopen jaren stemmen mij optimistisch. Er zijn succesvolle aanzetten te zien in de gezamenlijke innovatieagenda en actieagenda, het gezamenlijke collectieplan en de centrale inkoop van e-content door de KB, ondersteund door een inkoopcommissie vanuit het veld. De wens van overheden en bibliotheekpartijen te komen tot een bibliotheekconvenant zie ik als bevestiging van het streven naar een constructieve samenwerking. Hiermee geven we uitvoering aan de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur ten aanzien van samenwerking en een nationale bibliotheekagenda.’
Tenslotte gaat Van Engelshoven in de Kamerbrief nog kort in op de opvatting van de Raad voor Cultuur dat de beschikbaarheid van personeel met de juiste kwalificaties een punt van aandacht is, gegeven de omstandigheid dat de openbare bibliotheek nieuwe functies krijgt, waardoor de inhoud van het vak verandert, terwijl tegelijkertijd een aanzienlijk deel van het huidige personeel de komende jaren zal uitstromen en er geen initiële bibliotheekopleidingen meer zijn. Ze noemt het in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de branche (werkgevers, provinciale
ondersteuningsorganisaties en de KB) om samen met onderwijsinstellingen te voorzien in de beschikbaarheid van goed gekwalificeerd personeel. ‘De nieuwe dynamiek die de bredere maatschappelijke functie van de bibliotheek teweeg brengt, kan aanleiding zijn voor een nieuwe initiële opleiding. Ik roep bibliotheekpartijen op met onderwijsinstellingen de mogelijkheden voor een HBO-opleiding voor het bibliotheekwerk te verkennen,’ aldus de minister. Van Engelshoven heeft op 3 april overigens ook schriftelijk gereageerd op de Kamervragen die op 13 februari aan haar waren voorgelegd naar aanleiding van de verschijning van het advies van de Raad voor Cultuur. In deze reactie (pdf) bevestigt zij nog eens het belangrijk te vinden dat iedere inwoner van Nederland binnen een redelijke afstand toegang heeft tot een volwaardige fysieke bibliotheek en verwijst zij naar het convenant. ‘Het convenant moet voor de korte termijn een antwoord geven op de belangrijkste uitdagingen voor het Nederlandse bibliotheekstelsel. Voor de langere termijn sluit ik wetswijziging niet uit,’ aldus de minister. In reactie op de vraag of ze van plan is in de wet te verankeren dat elke gemeente een eigen openbare bibliotheek moet hebben, antwoordt Van Engelshoven: ‘Ik wil hier een gefaseerde aanpak volgen. Het is mijn inzet via het convenant met de andere overheden en het bibliotheekveld lacunes in het stelsel te dichten. Mocht deze route onvoldoende resultaat opleveren, dan sluit ik wijziging van de Wsob niet uit.’