Staatssecretaris Gunay Uslu tijdens Huizingalezing: ‘Een sleutelrol weggelegd voor de bibliotheek’

Gunay Ulu, staatssecretaris Cultuur en Media Beeld: ©RVD – Valerie Kuypers en Martijn Beekman

Staatssecretaris Gunay Uslu (Cultuur en Media) heeft tijdens de Huizingalezing 2022 zich zeer positief uitgesproken over de bibliotheek. Een kort citaat: “Ik zie wat betreft toegankelijkheid een sleutelrol weggelegd voor de bibliotheek. Eén van de meest democratische plekken die er is. Mensen noemen de bieb wel eens de hemel of het toonbeeld van vrijheid. Het is een plek die je horizon verbreedt. Je leent er niet alleen boeken. Bibliotheken zijn bij uitstek locaties waar mensen cultureel ontwaken en cultureel volwassen kunnen worden. Het zijn plekken waar mensen groeien, leren, oefenen, of juist even de stilte opzoeken. Plekken waar je je wereld vergroot, door een ontmoeting met een dorps- of stadsgenoot die je nog niet kende. Doordat je voor het eerst een boek van Annie M.G. Schmidt, Gerard Reve, of Arnon Grunberg in handen hebt. Of verhalen en stemmen van andere continenten, en landen en mensen waar je je nauw mee verbonden voelt.”

Lees hieronder de volledige tekst van de lezing. Deze is ook opgenomen in een boekje dat HIER te bestellen is.

Cultuur geeft leven aan onze levens

Hoe Nederland cultuur waardeert. Van cultureel nationalisme tot corona en daarna (1872-2022 en verder)

Alle sprekers in de reeks Huizingalezingen van 1972 tot nu, heb ik bestudeerd. Er is maar 1 keer eerder een politicus te gast geweest. En hij was naast politicus, ook schrijver. Toen Jorge Semprún in 1999 zijn Huizingalezing hield, was hij al enkele jaren voormalig minister van Cultuur, van Spanje.

Vanavond is de eer aan mij. Een uitzonderlijk mooi verzoek, zo voelde het toen ik de uitnodiging ontving. Maar ik ben ook in tweestrijd. De cultuurhistoricus in mij zou liefst een collegereeks maken van het onderwerp dat ik vandaag met u wil bespreken: de manier waarop we in Nederland met cultuur omgaan. En dan vanavond eens even rustig beginnen bij de jaren 1872 tot 1900. Volgende week 3 nieuwe decennia, en zo in anderhalve maand tijd, toewerken naar 2022: grondig, gelaagd, vergelijkend, vanuit verschillende perspectieven, nationaal, internationaal, reflecterend.

Ondertussen wordt er bij mij als politicus ook op aangedrongen dat ik toch vooral moet bedenken welke ene zin u morgen allemaal heeft onthouden van deze lezing…

Die balans is niet altijd even makkelijk te vinden.

Met deze worsteling in mijn hoofd sta ik hier, bij deze lezing der lezingen. Te gast in een rijke traditie. Van kunstenaars. Filosofen. Een dirigent. Schrijvers. Historici. Van Renate Rubinstein tot Abram de Swaan en Marlène Dumas. Sinds 1972 betraden vele verschillende grootheden en uitblinkers het podium dat de Huizingalezing biedt. Uit binnen- en buitenland.

Die gedachte is ook de inspiratie geweest voor de manier waarop ik deze lezing heb opgebouwd. 

We gaan samen terug- en vooruitkijken. Naar hoe Nederland de afgelopen 150 jaar is omgegaan met de kunsten, met de cultuur. We zullen ontdekken dat we een verwrongen relatie hebben met cultuur. Onze levens zijn er mee doordrenkt, maar we lijken niettemin moeite te hebben dat ook te erkennen. We kennen onze klassiekers onvoldoende.

We zijn terughoudend in het uiten van trots op onze schrijvers, schilders, architecten, musici. Té terughoudend, als u het mij vraagt. Té terughoudend – want het zijn de kunsten, in de brede zin van het woord, die onze samenleving maken.

We geven de cultuur echter lang niet altijd de liefde die haar zo toekomt. In woord en daad, in speech en geld.

Ik ga samen met u verkennen hoe het cultuurbeleid van de afgelopen 150 jaar tot stand is gekomen. We lopen de levens langs van een aantal bepalende personen in die 150 jaar. Pioniers die er voor hebben gezorgd dat we nu staan waar we staan.

Vervolgens neem ik u mee in wat ik heb geleerd uit die anderhalve eeuw cultuurbeleid en vertel ik wat ik wil toevoegen en waarom. We gaan samen springen in de tijd. Van lang geleden naar nu, dan weer eens terug en ook de toekomst in.

Tot zover de routebegeleiding. Laten we beginnen.

I

Ik weet nog dat ik op m’n 8e of 9e voor het eerst een museum binnenliep. Het Teylers Museum in Haarlem. Toen ik daar als klein meisje binnenstapte, maakten de ruimtes met fossielen, instrumenten, mineralen, vitrines, tekeningen en grafieken grote indruk. Ik voelde voor het eerst in mijn leven een soort historische sensatie. Hier aan terugdenkend met de kennis die ik inmiddels heb, leek het op de sensatie zoals Huizinga die ooit zo treffend beschreef. Alsof je ter plekke even versmelt met het verleden.

Hetzelfde gevoel had ik toen ik de opgravingen van Efese bezocht. En later ook Pergamon en Troje. De bewondering die ik toen voelde voor cultuur, erfgoed en geschiedenis kon ik destijds niet in woorden vatten.

Achteraf denk ik dat in die jonge jaren bij mij het zaadje is geplant om cultuurgeschiedenis te gaan studeren.

Uiteindelijk heeft die eerste historische sensatie bij mij geleid tot een promotietraject, over de receptiegeschiedenis van het eerste verhaal van de Europese cultuur: de Ilias van Homerus.

Als u mij vraagt wat cultuur in de kern is, dan zeg ik: verhalen. We kunnen in ons geheugen van alles opslaan én we kunnen praten. Dat maakt ons mensen uniek. Het lukt ons als de besten om juist verhalen in dat geheugen een plek te geven en we vertellen ze maar al te graag door. Want dat verbindt. Zeker  zodra we ze herkennen. Herkenning ontstaat al wanneer we een paar elementen terug horen of zien. Het is een urgente behoefte van de mens om logica, samenhang en verklaringen te zoeken voor hoe en waarom dingen gaan zoals ze gaan.

Het zal in dit licht geen verrassing zijn dat Heinrich Schliemann de 1e pionier is die ik hier wil opvoeren. Schliemann, 1 van de beroemdste archeologen in de geschiedenis. Hij zocht met het 1e en eigenlijk belangrijkste verhaal van de Europese cultuur in de hand – de Ilias – naar Troje.

Troje is razend interessant, omdat iedereen er op zijn eigen manier iets mee doet. Homerus heeft het verhaal voor het eerst opgeschreven, en onsterfelijk gemaakt. Een klassiek werk, in de betekenis die Huizinga daaraan geeft: ‘Klassiek beteekent, wat nog gelezen wordt’. [1]  En Homerus lezen we nog steeds. [2]

De ontdekking van Troje en de artefacten die later zo’n prominente plek kregen in met name Europese musea, hebben grote invloed gehad op de manier waarop we sinds die tijd omgaan met erfgoed en musea. En ook op ons denken over geschiedenis, nationale identiteit en archeologie.

Door Schliemann is een klassiek werk tastbaar geworden. Wat hij teweeg heeft gebracht, is enorm spannend en relevant tot op de dag van vandaag. Schliemann was een rijke, succesvolle zakenman die vele talen sprak. Maar hij verkeerde nog niet in prestigieuze kringen. Hij verlangde wel naar aanzien en status. De ontdekking van Troje gaf hem dit.

Hij startte zijn opgravingen naar Troje in 1869. Het waren illegale opgravingen. Op het privéterrein van Ottomaanse boeren. Toen de Ottomaanse minister van Onderwijs hoorde dat Schliemann op Ottomaans grondgebied op zoek was naar Troje, kocht de staat het privéterrein van de boeren. Vanaf dat moment had Schliemann met de Ottomaanse overheid te maken.

De conflicten, sentimenten, de oriëntalistische ideeën, de inzet van wetenschappelijke en politieke netwerken en de diplomatieke handelingen rondom zijn opgravingen zijn fascinerend en ik kan er úren over vertellen. Maar dat is voor een andere keer.

Voor nu is vooral belangrijk wat er in 1873 en daarna gebeurde. Schliemann vond de schat van Priamus en claimde de ontdekking van Troje. [3] De wereld was diep onder de indruk. Publicaties en beschouwingen volgden. Schliemann kreeg internationale bekendheid. En de objecten kregen een ereplek in Berlijn. Er was ontegenzeggelijk iets groots en bepalends gebeurd. Door de ontdekking van Troje had Schliemann kunnen bewijzen dat het verhaal van Homerus echt heeft bestaan. Dat was een droom van vele wetenschappers en ontdekkingsreizigers destijds.

Intussen bleven de Ottomanen verontwaardigd en met lege handen achter. Maar zij lieten het er niet bij zitten. Als reactie op de listen van Schliemann kwamen er in het laatste kwart van de 19 eeuw strenge Ottomaanse wetten met betrekking tot bescherming en behoud van het klassieke erfgoed en archeologische vondsten. In die zin heeft Schliemann ongewild een rol gespeeld in het huidige erfgoedbeleid van Turkije.  

Schliemanns opgravingen pasten in de bredere zoektocht naar de wortels van de Europese cultuur in de 19de eeuw. De klassieken, het materiële en intellectuele erfgoed van de oudheid, werden gezien als de bakermat van de Europese beschaving. Het klassieke erfgoed lag aan de basis van de moderne, als superieur beschouwde, westerse cultuur, maar ook van de naties die daar deel van uitmaakten. Anders gezegd: de studie van de oudheid betekende het bestuderen van de oorsprong van de Europese beschaving, en daarmee ook van de nationale identiteit.

Archeologie en geschiedenis speelden een belangrijke rol in de legitimering van nationale identiteiten. Objecten uit het verleden zouden bijdragen aan de verheffing van de natie en uitdrukking geven aan nationale macht en invloed. Deze beweging zorgde voor competitie tussen verschillende landen en hun collecties van artefacten en kunstwerken. Ook Nederland deed mee aan deze competitie.

En zo is de 19e eeuw onze geschiedenisboeken ingegaan als de eeuw van het nationalisme, waarbij cultureel nationalisme hand in hand ging met politiek nationalisme en imperialisme. [4]

In dit cultureel nationalisme speelde erfgoed zoals gezegd een belangrijke rol. Andre Malraux definieerde cultureel erfgoed in 1935 als ‘het geheel der cultuurschatten met behulp waarvan een beschaving zich vernieuwt door iets nieuws te scheppen’. [5] Erfgoed is dus niet iets om passief te ontvangen of te ondergaan. Het vraagt actieve scheppende handelingen.

Erfgoed moet steeds opnieuw worden eigen gemaakt, anders verliest het zijn waarde.

In Nederland groeide in de 2e helft van de 19e eeuw de belangstelling voor wat men zag als het roemrijk vaderlands verleden. Dit leidde tot meer aandacht voor het nationaal erfgoed en de staat waarin dit verkeerde. De Rijksoverheid kreeg daarbij geleidelijk een regisserende rol.

Victor de Stuers (1843-1916) heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. Hij is onmisbaar geweest voor het Nederlandse cultuurbeleid en onze omgang met cultuur. Hij was 1 van de drijvende krachten achter de oprichting van het Rijksmuseum, een echt ‘vaderlands museum’, dat in 1885 werd geopend en zijn vingerafdrukken draagt. Sterker nog, zijn gelaat komt op 2 plekken aan de buitenzijde van het Rijksmuseum terug. De Stuers is de 2e pionier die mij inspireert.   

Het jaar waarin Schliemann Troje ontdekte is het jaar 1873, toevallig ook het jaar waarin De Stuers zijn baanbrekende artikel ‘Holland op zijn smalst’ in De Gids publiceerde. Hierin pleitte hij voor een dominantere rol van de overheid op het gebied van cultuur. Hij vond het cultuurbeleid in Nederland gebrekkig.

Hij vestigde de aandacht op de verwaarlozing van nationaal cultureel erfgoed. Hij vond het maar niks dat erfstukken verkocht waren, en zich nu in het buitenland bevonden. Volgens De Stuers hanteerde Nederland als enige land in Europa de ‘leer van de onverschilligheid’ en waren wij uniek in onze overtuiging dat ‘kunst geen regeringszaak’ was.

Hierdoor was volgens hem ‘de liefde en de eerbied voor de kunst bij de meeste van onzer besturen zoo goed als geheel uitgedoofd’. De regering had verzuimd om kunst als ‘nationaal belang’ te zien en dit had veel kwaad gedaan. De Stuers concludeerde: kunst kun je niet alleen aan particulieren overlaten. De overheid moest alle middelen aanwenden om kunstzin te kweken bij het volk. En moest ‘de artistieke opvoeding van de natie’ op zich nemen. [6]

Het pleidooi van De Stuers was helder: kunst is een staatszaak. Chefsache (zouden we nu misschien zeggen).

Schliemann & De Stuers. En het tijdperk waarin ze leefden. Nationalisme, trots, erfgoed, archeologie, de klassieken… De 2e  helft van de 19e eeuw is een bepalende tijd geweest voor hoe we vandaag de dag omgaan met het verleden.

Alvorens verder te gaan, moet ik eerst een belangrijke nuance aanbrengen. Wanneer men in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw spreekt over ‘nationale cultuur’, dan doelt men niet alleen op wat vaak werd aangeduid als ‘de hogere uitingen van de menselijke geest’, maar ook op de traditionele, zogenaamd ‘onbedorven’ volkscultuur (waaronder sprookjes, volksspelen, gezegden en liederen). Tezamen zouden zij de uitdrukking vormen van de nationale identiteit. [7]

Daarnaast, of daartegenover, stond vanaf het einde van de 19e eeuw een sterk opkomende, moderne populaire cultuur – muziek, film, cabaret en andere vormen van ‘massavermaak’ of ‘amusement’. En daarmee klopte ook de angst voor vervlakking en afstomping op de deur. ‘Cultuurverlies’, in de woorden van Huizinga. [8]

Dit soort ideeën over ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur zijn sindsdien nooit uit het debat verdwenen en spelen ook vandaag de dag regelmatig op. Deze – dynamische – tegenstelling tussen gecanoniseerde en populaire cultuur zou een lezing op zichzelf waard zijn. Hier wil ik mij echter richten op vraagstukken van cultuurbeleid, of meer in het bijzonder: de toegankelijkheid van de kunsten, in brede zin. Brede en algemene toegankelijkheid van kunst en cultuur wordt in de loop van de 20e eeuw steeds belangrijker. En dat is het nog altijd.

In dit licht is het tijd voor pioniers nummer 3 en 4 van deze avond.

II

Willem Sandberg en Emanuel Boekman. De museumdirecteur en de wethouder. Ook over hen wil ik kort vertellen vanwege de impact die ze hebben gehad op hoe we omgaan met cultuur. En hoe we denken over cultuurbeleid.

Ik begin bij de wethouder. Emanuel Boekman (1889-1940), sociaaldemocraat in hart en nieren, werd in 1931 benoemd tot wethouder in Amsterdam. Wethouder Onderwijs en Kunstzaken. In 1935 wordt hij opnieuw benoemd. Boekman was altijd op zoek naar kennis en promoveerde op 49-jarige leeftijd op het proefschrift Overheid en kunst in Nederland. [9]

Hij verdedigt zijn dissertatie op 6 juni 1939. Een moment waarop er in Europa meer te verdedigen is en op het spel staat. Geïnspireerd door Henri Polak, voorman van de Diamantbewerkersbond, die zich zijn leven lang inzette voor de ‘culturele verheffing’ en emancipatie van het Joodse proletariaat, [10] stelt Boekman in zijn proefschrift dat kunst voor alle lagen van de bevolking toegankelijk moet zijn. Volgens hem moest het cultuurbeleid van de overheid erop gericht zijn om ‘de belangstelling voor kunst te vergroten en, waar zij niet bestaat, te trachten belangstelling voor kunst te wekken’. Boekman vond dat het cultuurbeleid een ‘pedagogische karakter’ moest hebben. [11]

In Amsterdam bepleitte Boekman een centrale dienst voor kunstzaken. Op allerlei manieren probeert hij duidelijk te maken hoe belangrijk kunst is, terwijl hij tegelijkertijd óók grenzen stelt.

Dat blijkt bijvoorbeeld uit dit citaat: 

‘De overheid heeft slechts te stimuleeren, te bevorderen, op actieve wijze: zij heeft de levende krachten in de maatschappij, van kunstenaars en kunstgevoeligen en kunstbehoevenden, te wekken en elkander te doen naderen. Daar liggen ook de grenzen van haar taak.’ [12]  

Ofwel: stimuleer, schep voorwaarden, maar bemoei je er verder niet mee. Niet voor niets noemt Boekman het artikel ‘Holland op z’n smalst’ van De Stuers, baanbrekend en beschouwt hij het als een keerpunt in het cultuurbeleid. [13]

Er zijn genoeg puzzelstukken van wat we vandaag de dag als volkomen logische onderdelen van kunst- en cultuurbeleid beschouwen, waar Boekmans gedachten sporen hebben nagelaten.

Cultuurspreiding bijvoorbeeld, was belangrijk voor Boekman. Zodat kunst voor iedereen toegankelijk werd. Actief bezoekers naar het museum trekken, daar werk van maken. Je echt richten op het publiek. Met persberichten, catalogi, voordrachten en rondleidingen. [14] 

Als we het hebben over de toegankelijkheid van cultuur mogen we de Haagse evenknie van Boekman trouwens niet vergeten: Hendrik van Gelder. Directeur van het Haags Gemeentemuseum. Ook hij wilde een zo divers mogelijk publiek naar binnen halen, zoveel mogelijk verschillende mensen in aanraking laten komen met kunst. Omdat het zo goed is voor je ontwikkeling. [15]

Zoals ik al zei: gedachten die inmiddels vanzelfsprekend zijn voor museale professionals en bezoekers. Destijds waren de ideeën van Boekman en Van Gelder zeer vernieuwend.

Terug naar Amsterdam. De ideeën en plannen van Boekman werden ook opgemerkt door Willem Sandberg (1897-1984). Sandberg werd in 1938 conservator in het Stedelijk Museum.

Voor Sandberg was het museum een experimentele werkplaats waar alles mogelijk was. Hij gaf, zeker toen hij in 1945 directeur werd, kunstenaars bijna letterlijk de ruimte.

Hij liet ze hun gang gaan. Er werd daar gereageerd op wat er in de wereld gebeurde. ‘Transparantie’ was een kernbegrip. [16] 

Boekman en Sandberg leefden in een onheilspellende tijd, eind jaren ’30, die voor Boekman persoonlijk desastreus zou eindigen. Als ik bedenk in welke omstandigheden zij werkten, met de zorgen die ze hadden… denk ik automatisch aan wat zich nu in het oosten van Europa afspeelt.

Aan Oekraïense museumdirecteuren. Aan nationale politici met hart voor cultuur. Aan lokale bestuurders in Lviv, Kyiv, en al die andere steden vol culturele rijkdom en trots.

Mijn gedachten zijn telkens ook bij hén, als ik lees waar Sandberg eind jaren ‘30 aan werkte. Want wat kan er ongelooflijk veel verloren gaan, in tijden van oorlog, onderdrukking, en bezetting.

Een paar weken terug stond er een indrukwekkende fotoreportage in de krant, vol met ingepakte kunstwerken in de publieke ruimte van Oekraïne.

Ik moest denken aan Sandberg. Kort voor de Tweede Wereldoorlog spande hij zich in om kunstwerken in ons land veilig te stellen, om ze onder andere tegen bombardementen te beschermen. Hij schreef een plan, eerst nog met de hand, op 12 velletjes papier. Hij was overigens niet de enige die over de dreiging nadacht. Ook landelijk was er een commissie die besprak wat te doen met kunstwerken in oorlogstijd. Maar volgens Sandberg ging dat allemaal niet snel genoeg. [17]

In de inleiding van zijn proefschrift refereert ook Boekman aan de dreiging van die tijd.

Ik citeer:

‘Het oogenblik waarop dit boek verschijnt, is vervuld van andere zorgen dan die voor bevordering van de kunst.’ [18]

Boekman voelde wat kon komen. Wat ook kwám. Het was niet alleen het noodlot voor Nederland.

Op 15 mei 1940, de dag waarop Nederland zich overgaf aan de Duitsers, stapten hij en zijn vrouw samen uit het leven. Boekman’s kleinkinderen, Myra en Claire, heeft hij nooit gekend. Ze zijn geboren in New York, en op zoek gegaan naar antwoord op de vraag waarom hun opa voor z’n eigen einde koos.

Één van hen vertelde dat Boekman wist dat ze achter hem aan zouden komen. Met gevangenschap, vernedering en moord in het vooruitzicht. Hierop besloten ze waardig te sterven. [19]

Dit verhaal is slechts 1 van de vele pijnlijke bewijzen van de wijze waarop kunst en vrijheid feitelijk 2 kanten van dezelfde medaille zijn.

Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog kwam de wederopbouw. Het was alle hens aan dek, om Nederland er weer bovenop te krijgen. Met natuurlijk focus op economisch en  financieel herstel, maar net zo zeer fysiek. Persoonlijk, door herstel van gezondheid. Of collectief, door onze beschadigde infrastructuur te herstellen.

Het is gemakkelijk om in zo’n tijd kunst en cultuur uit het oog te verliezen. Tijdens de coronapandemie van de afgelopen jaren moest ik daar soms wel aan denken. Alsof we het ons kunnen permitteren om van cultuur even tijdelijk een bijzaak te maken.

Uitgesproken figuren als De Stuers, Sandberg, Boekman en Van Gelder hebben in belangrijke mate vorm gegeven aan de manier waarop we in Nederland met cultuur en cultuurbeleid omspringen. Er is evenwel een pionier die nog niet is genoemd maar niet in dit rijtje mag ontbreken, ook al is zijn naam vaak misbruikt als het gaat om de relatie tussen cultuur en overheid.

Thorbecke.

Hij is de laatste pionier waar ik kort bij wil stilstaan, voordat ik samen met u vooruit kijk.

III

Thorbecke was vooral beleidsmatig een pionier. In 1862, tijdens een debat in de Tweede Kamer, deed Thorbecke zijn legendarische uitspraak over de verhouding tussen overheid en kunst: ‘Kunst is geen regeeringszaak’. Verschillende interpretaties van die uitspraak kleuren sindsdien het Nederlandse debat over het cultuurbeleid.

In het bijzonder is het de moeite waard om het cultuurdebat in de Tweede Kamer op 4 december 1872 kort de revue te laten passeren. Het jaar 1872 is ook het overlijdensjaar van Thorbecke en het geboortejaar van Huizinga. Het debat over de houding van de overheid ten opzichte van de kunsten was fel en de spanning tussen regering en oppositie was groot.

Zowel de conservatieven als de jonge generatie liberalen keerden zich   tegen de afstandelijke ‘laissez-faire-politiek’ van Thorbecke.  Een grote meerderheid van de Kamer vond dat het maar afgelopen moest zijn met de passiviteit, ‘koude onverschilligheid’ en de ‘materialistische traditie’ in de waardering van cultuur. De regering moest ‘warme belangstelling’ tonen en ‘door woord en handeling en zonder ophouden’ laten zien en laten voelen dat zij ‘het hoge doel en het nut van kunst begrijpt en waardeert, dat zij daarin ziet een element van volksbeschaving, van volksveredeling, van volksvorming; dat haar als een nationale kracht eerbiedigt’.

Er moesten standbeelden komen van beroemde schilders en aandacht voor de grote meesters. In Amsterdam moest een nationaal museum komen en in Den Haag een museum voor ‘vaderlandse oudheden’, en het Mauritshuis moest het museum voor alleen schilderkunst worden. Ook een commissie voor ‘aesthetiek en archeologie’ diende ingesteld te worden. De kamer pleitte duidelijk voor minder scheiding tussen overheid en cultuur. [20] 

Terug naar Thorbecke, wat bedoelde hij nou met zijn beroemde uitspraak?

Hoewel er lange tijd veel onenigheid was over de interpretatie van zijn woorden, concluderen latere bestuurders en onderzoekers dat Thorbecke met zijn uitspraak nooit zou hebben bedoeld dat de regering de kunst niet moet bevorderen, maar dat hij meende dat de overheid geen inhoudelijk oordeel zou moeten vellen over wetenschap en kunst.

Thorbecke maakte zelf in een later debat duidelijk dat de regering de kunst niet moest negeren en benoemde zelfs manieren hoe de regering de kunst kon ondersteunen en positief beïnvloeden. Door bijvoorbeeld reisbeurzen aan jonge talenten toe te kennen, via zorg voor het onderwijs, en collectievorming en presentatie van nationaal kunstbezit.

Dat laatste om ‘de kunst bij het publiek bekend te maken en hun die het vermogen om kunstenaar te worden in zich gevoelen tot voorbeeld te dienen’. [21]

Ook vond Thorbecke dat er kunstwerken van levende kunstenaars gekocht moesten worden, alhoewel dat niet de kunstwereld moest verstoren. Aankoop door de staat zou een waardering van de kunstenaar moeten zijn, eventueel ter vervanging van medailles. 

Volgens Victor de Stuers zag Thorbecke met zijn uitspraak iets over het hoofd: bemoeienis met kunst kwam onvermijdelijk neer op oordelen over kunst. Het bouwen en oprichten van musea en collectievorming zou niet mogelijk zijn zonder ook te oordelen over kunst, want er moet gekozen tussen verschillende kunstproducten. [22]

Het heeft bijna een eeuw geduurd – een eeuw waarin de overheid zich bijna angstvallig onthield van een actief cultuurbeleid – voordat dit dilemma werd opgelost. Die oplossing werd gezocht in de oprichting van onafhankelijke adviserende en oordelende instellingen als de Raad voor Cultuur. Daarmee kon de uitspraak van Thorbecke als een van de belangrijkste principes van het cultuurbeleid overeind blijven.

Toch blijft het ingewikkeld, die verhouding tussen overheid en kunst. Wat mij in deze context aanspreekt, is een term die ik tegenkwam in het werk van Warna Oosterbaan. Hij signaleert bij bewindslieden en ambtenaren die betrokken zijn bij de uitvoering van het kunstbeleid ‘een vorm van permanente reflectie.’ [23]

Hier ga ik straks nog verder op in. Ik wil nu eerst nog kort een laatste keer terugblikken op Schliemann, De Stuers, Sandberg, Boekman, Van Gelder en Thorbecke. 6 grote inspiratiebronnen. Overigens besef ik goed dat ik veel mensen tekortdoe die belangrijk zijn geweest voor het cultuurbeleid, door ze niet te noemen. Bijvoorbeeld Hedy d’Ancona.

Maar terug naar de 6 inspiratiebronnen. Wat leerde ik van ze?

IV

Van Schliemann en De Stuers neem ik mee: het belang van de klassieken, het toe-eigenen van de geschiedenis, het belang van erfgoed en historisch besef. Verhalen maken en kleuren onze levens. Ze zetten ons aan om op zoek te gaan naar het verleden, naar tastbaar bewijs. Het voedt ons verlangen om ergens een ‘waarheid’ van te maken. Dat geeft basis. Tegelijkertijd is het ook gevaarlijk: zodra je op zoek gaat naar ‘jouw’ waarheid loop je het gevaar dat je voorbij gaat aan hoe een ander met dezelfde geschiedenis leeft. Maar vanuit een ander perspectief.

Van Sandberg, Boekman en Van Gelder zal ik onthouden dat het er bij kunst en cultuur uiteindelijk om gaat dat mensen er mee in aanraking komen. Je kunt nog zo’n fantastische rijke geschiedenis hebben, nog zulke onbetaalbare, unieke collecties… maar als mensen er niet mee in aanraking komen, verliest het een belangrijk deel van de waarde: namelijk wat er in iemand gebeurt, zodra hij of zij in aanraking komt met kunst en cultuur.

Het bestuderen van Thorbecke, ten slotte, heeft mij het mantra gebracht: wel steunen en bevorderen, niet oordelen. Dat betekent voor mij: bevlogen en betrokken spreken over cultuur, door woord en handeling, zonder ophouden, de waarde van cultuur laten zien en laten voelen, maar het oordeel over artistieke kwaliteit aan anderen laten.

Zo kom ik op het punt waarop ik u wil vertellen wat ik zelf de komende jaren wil toevoegen aan de sector. Maar voor ik dat doe, wil ik eerst nog even terugkomen op de staat van permanente reflectie, zoals ik net al aankondigde.

Die permanente reflectie op de rol van de overheid bij kunst en cultuur, een noemenswaardig en zinvol debat, vindt plaats terwijl er ook regelmatig twijfels zijn over het belang van kunst en cultuur. En daar doet de overheid zelf van tijd tot tijd aan mee.

Het blijft vreemd dat wij elkaar in ons land hiervan steeds weer moeten overtuigen. Overtuigen van het feit dat het goed is dat we geld uitgeven aan kunst en cultuur in al hun schakeringen…!

Permanente reflectie op de rol van de overheid in kunst en cultuur is leerzaam. Maar laten we stoppen met een permanente reflectie op het nut van investeren in cultuur!

Dat belang zou toch zo langzamerhand buiten kijf moeten staan – en buiten schot moeten blijven. Erfgoed, kunst en cultuur… zij vormen wie we zijn. Maar dat lijken we niet altijd te beseffen. Pas zodra mensen een stuk van hun erfgoed, kunst, gebruik, of traditie, dreigen te verliezen, wordt het belang ervan gezien en gevoeld.

Of het nu gaat om een bibliotheek die voortaan niet meer op dinsdagen geopend is, om de muzieklessen die niet meer worden aangeboden, óf het meisje van Vermeer dat wordt besmeurd.

Pas als het wordt bedreigd, voelen we het, en komen we in actie. Als we dreigen te verliezen, weten we weer wat belangrijk is.

In Europese landen om ons heen fronsen mensen de wenkbrauwen bij de gedachte dat het belang van de kunst ter discussie staat. Daar zijn kunst en cultuur als vanzelfsprekend aanwezig in het denken en spreken van politici, al word je daar, eerlijk gezegd, ook niet altijd vrolijk van, zeker niet wanneer deze politici de inhoud en de richting daarvan willen bepalen. Maar toch.

Duitsland heeft een president die cultuur zonder blikken of blozen omschrijft als lijm van de samenleving. [24]

Emmanuel Macron zei in de toespraak na zijn overwinning in 2017 dat er een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van Frankrijk was begonnen. Bij het smeden van een betere toekomst zag hij een hoofdrol weggelegd voor onderwijs en… cultuur! [25]

In Estland riep premier Kaja Kallas haar landgenoten op respect voor elkaar te hebben, en dat doet ze rustig door een Estlandse dichter te citeren. [26]

Of neem iemand als Churchill. Hij vond cultuur zó belangrijk dat hem de mooiste woorden hierover in de mond worden gelegd.

Hij schijnt tijdens de Tweede Wereldoorlog gezegd te hebben, toen het geld dat bestemd was voor cultuur naar de oorlogskas dreigde te vloeien: ‘maar waar vechten we dan nog voor?’

Mooie uitspraak, maar hard bewijs dat hij dit heeft gezegd is nooit gevonden. Daarentegen heeft hij eind jaren ’30 wel iets gezegd dat in lijn is met mijn betoog vandaag.

Churchill zei, ik citeer:

‘The arts are essential to any complete national life. The State owes it to itself to sustain and encourage them’. [27]

Sustain and encourage’ – steunen en aanmoedigen dus.

Wat al deze uitspraken verbindt is de overtuiging dat cultuur het fundament en het cement is van elke samenleving. En dat geldt dus ook van de onze. We dragen haar met ons mee, allemaal, in hoofd, hart en ziel.

Onze levens zijn doordrenkt met cultuur in al haar verschijningen en dat heeft impact op wat we voelen, denken en waar we met elkaar over praten. Pas wanneer we vaker stilstaan bij wat cultuur met ons doet en hoe het onze levens verrijkt, krijgt cultuur de waardering die haar toekomt. Als we vooruit willen als mens, en als samenleving, dan is cultuur onmisbaar.

En we zien het overal: als de samenleving verandert, dan neemt de behoefte aan cultuur, erfgoed en geschiedenis toe. Huizinga definieert geschiedenis als ‘de geestelijke vorm waarin een samenleving zich rekenschap geeft van haar verleden’. En die geestelijke vorm omvat alle vormen van historische cultuur: films, boeken, schilderijen, muziek, theater en nog vele andere vormen. In de definitie van Huizinga zien we een driehoeksverhouding tussen samenleving, verleden en cultuur.

Om Joep Leerssen te citeren: ‘Cultuur is wat een samenleving van het verleden maakt; het verleden is wat de cultuur van een samenleving fundeert. Dat betekent dus ook dat ‘een samenleving’ wordt bepaald, in zijn omvang en samenhang, door de gezamenlijke culturele beleving van een gemeenschappelijk verleden. Als dat ontbreekt hebben we een los aggregaat van individuen (…) maar geen ‘samenleving’. [28] 

Ik noemde Oekraïne eerder vanavond al. Daar woedt momenteel niet alleen een oorlog die mensen nú het leven kost, maar ook de nalatenschap van vroegere generaties Oekraïners in haar voortbestaan bedreigt. In de bezette en aangevallen gebieden loopt ook het erfgoed gevaar.

Terwijl Oekraïne strijdt en lijdt, verandert er veel in de wereld. Naast een oorlog in onze achtertuin, de geopolitieke verschuivingen die plaatsvinden, vragen het klimaatprobleem, het energievraagstuk, en toenemende tegenstellingen onze aandacht. In steeds meer landen.

Angela Merkel zei over de grote, ingewikkelde uitdagingen van onze tijd eens dat we de antwoorden alleen kunnen vinden als we door de ogen van een ander naar de wereld kijken. [29]

Laat dat nu precies zijn waartoe cultuur in staat is! Je verplaatsen in een ander. Dat verbindt! En het is juist deze verbindende kracht waar deze tijd om schreeuwt. Verbinding door kunst en cultuur, zonder groepen en individuen buiten te sluiten, zoals we in het verleden te vaak hebben gezien. Zonder claims, wij-zij-denken, of welke vorm van uitsluiting dan ook. Laat die tijd geschiedenis zijn.

Want waar toe-eigening anderen uitsluit, verliest cultuur haar verbindende kracht. En als de verbindende kracht afneemt, wordt het moeilijker om vooruit te blijven gaan. Als mens, als samenleving.

Kunst en cultuur liggen aan de basis van een samenleving gebouwd op vrijheid en waardigheid. Precies daarom beschouw ik de waardering voor cultuur als onmisbaar voor het behoud en de ontwikkeling van een samenleving.

Door die gedachte laat ik mij sturen tijdens m’n overleggen, werkbezoeken, bij het schrijven van beleidsnota’s en tijdens optredens als deze. Overal waar ik kom.  Met daarbij altijd de vraag: wat kan ik doen, om kunst en cultuur in ons land nog meer te laten floreren? Wat is daar anno 2022, naast waardering, nog meer voor nodig?

V

Martha Nussbaum zei in dit verband iets dat mij nog altijd inspireert, sinds haar optreden in Den Haag, zo’n 15 jaar geleden.

Ik citeer:

‘If we do not insist on the crucial importance of the humanities and the arts, they will drop away, because they don’t make money. They only do what is much more precious than that, make a world that is worth living in, people who are able to see other human beings as equals, and nations that are able to overcome fear and suspicion in favor of sympathetic and reasoned debate.’ [30]

‘If we do not insist’ zegt ze. Dat vind ik zo’n krachtig woord in deze context. Na vertaling naar het Nederlands nog net zo zeer. To insist, als in: volharden. We moeten áltijd door blijven gaan met investeren in cultuur.

Dat dit kabinet naast de bestaande 1 miljard aan financiering voor kunst en cultuur nog eens 170 miljoen structureel extra investeert, is dan ook hoopvol en terecht. Belangrijk is natuurlijk wat er met dit geld gebeurt.

Ik streef de wereld na die Nussbaum beschrijft. Een wereld waarin mensen op alle niveaus juist dichter tot elkaar komen, niet van elkaar verwijderd raken.

In tijden van oorlogsgeweld en mondiale spanningen klinkt dat de Realpolitiker misschien naïef in de oren. Maar het tegendeel is waar. Kunst en cultuur zijn wat minister Dijkgraaf altijd zo treffend omschrijft als ‘zachte krachten’, die overal doorheen blijven sijpelen. Krachten die altijd aanwezig blijven in de samenleving, hoe groot de tegenslag of tegenstand ook is.

Ik wil er voor zorgen dat die zachte krachten in ons land hun weg blijven vinden. Met die gedachte heb ik de afgelopen maanden gewerkt aan mijn plannen. Langs vijf lijnen.

  1. Maker

Ik begin bij de maker. Zonder maker geen cultuur. Het is dan ook tijd dat we hen eerlijk belonen. Als overheid kunnen we op dit vlak uitstekend een voorbeeldrol vervullen. We bepalen niet wát er gemaakt wordt, we kunnen er wel voor zorgen dát er gemaakt wordt. 1 op 1 terug te voeren op Thorbecke.

Daarom zijn er onlangs regelingen opengesteld speciaal voor startende makers en jongeren. Dit helpt makers zich ontwikkelen, en geeft mensen op jonge en latere leeftijd de kans om zich artistiek te ontplooien.

Waarbij ik met klem wil zeggen, aangezien we leven in een tijd van prestatiedruk en burn-out… dat het proces van maken niet altijd gelijk staat aan slagen. Ruimte bieden aan talentontwikkeling betekent ook ruimte voor experiment. Voor falen. Niemand weet van te voren hoe een experiment uitpakt. Die overgave is een les voor het leven – die de ware kunstenaar vaak het best beheerst. Daar kunnen we allemaal nog iets van leren!

  1. Toegankelijkheid

Mijn 2e lijn komt voort uit mijn bewondering voor Boekman en Sandberg. Toegankelijkheid van cultuur.

Meer mensen in aanraking laten komen met de rijkdom van kunst en cultuur is belangrijk. Want het boeit, het beweegt, het inspireert. Het vergroot je cultureel kapitaal, in de woorden van Pierre Bourdieu. Je gaat meer begrijpen, zien, voelen. En hoe meer je weet, hoe breder je blik op de wereld wordt. Ik durf met Isaiah Berlin in de hand zelfs wel vast te stellen dat je er vrijer van wordt – omdat kunst en cultuur een wereld van kansen en mogelijkheden voor je opent. En dan laten allerlei onderzoeken ook nog eens zien dat kunst en cultuur goed zijn voor onze gezondheid. Zowel het beleven als het beoefenen. Het is eenvoudigweg goed voor ons!

Ik zie wat betreft toegankelijkheid een sleutelrol weggelegd voor de bibliotheek. Eén van de meest democratische plekken die er is. Mensen noemen de bieb wel eens de hemel of het toonbeeld van vrijheid. Het is een plek die je horizon verbreedt. Je leent er niet alleen boeken. Bibliotheken zijn bij uitstek locaties waar mensen cultureel ontwaken en cultureel volwassen kunnen worden. Het zijn plekken waar mensen groeien, leren, oefenen, of juist even de stilte opzoeken. Plekken waar je je wereld vergroot, door een ontmoeting met een dorps- of stadsgenoot die je nog niet kende. Doordat je voor het eerst een boek van Annie M.G. Schmidt, Gerard Reve, of Arnon Grunberg in handen hebt. Of verhalen en stemmen van andere continenten, en landen en mensen waar je je nauw mee verbonden voelt.

Maar de kwestie van toegankelijkheid strekt verder dan de bieb. Ik denk bijvoorbeeld ook aan musea met ‘prikkelarme openingsuren’, of rondleidingen voor blinden, waarbij het voelen centraal staat. Of je welkom voelen bij de opera, als je daar niet mee opgevoed bent, de mores niet kent en de bezoekers anders zijn dan jij. Of simpelweg het fysieke aspect van toegankelijkheid: festivals die ook met een rolstoel te bezoeken zijn.

  1. Vernieuwing, digitalisering en innovatie

Sterker inzetten op toegankelijkheid opent letterlijk deuren. Naar het bekende, de kunst en cultuur die we al jaren koesteren. En naar het nieuwe. Het zou een vergissing zijn om terwijl we onze klassieken beter leren kennen, het nieuwe te vergeten.

Vandaar m’n 3e prioriteit: vernieuwing. Juist door in te spelen op de cultuurbeleving en -beoefening van de jongere generaties, schiet cultuur wortel in de samenleving. ‘Wij’ van de vorige eeuw moeten ook vertrouwen in de toekomst hebben. Dan zien we een generatie die veel minder gekaderd kijkt naar het leven, en dus naar kunst en cultuur. Dat is een kracht om te omarmen. Daar hoort dus ook bij: meer en meer digitaal gaan doen. En zeker ook: goed weten wat het bezoek wil, anno 2022.

  1. Erfgoed

De tegenhanger van ‘vernieuwing’ is ‘erfgoed’ – althans, dat is de veelgemaakte vergissing! Erfgoed ‘klinkt’ misschien oud, maar is springlevend. Werken met erfgoed betekent voortdurend schakelen tussen lang geleden en nu. Met dat begrip kijk ik hier naar, m’n vierde prioriteit.

Monumenten, collecties, musea, archieven, en ons immateriële erfgoed laten onze geschiedenis zien en vertellen wie we zijn en waar we vandaan komen. Ik vind het belangrijk dat iedereen zich in het cultureel erfgoed dat Nederland rijk is, kan herkennen. En dat we oog hebben voor de vele, verschillende verhalen over onze geschiedenis. Voor de beleving, waardering of afschuw van dit moment.

Dat levert allerlei complexe vragen op. Wat betekent de verbouwing van Nederland die nu gaande is eigenlijk voor ons erfgoed? Staat het in de weg? Of is het een anker voor mensen die alles om zich heen zien veranderen?

Is erfgoed eigenlijk voor de eeuwigheid? Er komen elke dag mooie nieuwe objecten bij… is alles wel te behouden? Daar komt bij dat er best wat Nederlanders zijn met een ambivalente houding ten opzichte van ons erfgoed. Enerzijds is er trots op de grachtengordel. In vele huishoudens vind je sleutelhangers of koelkastmagneten met mooie afbeeldingen hiervan terug. Maar ‘de grachtengordel’ is ondertussen ook een scheldwoord. En alleen al de gedachte dat er kán worden meebetaald aan het onderhoud van die dure huizen is voor velen onverteerbaar.

Des te belangrijker om met elkaar te blijven praten over onze omgang met erfgoed, en in verbinding te blijven.

  1. Creatieve denkkracht inzetten bij maatschappelijke problemen

De 5e en laatste lijn waarlangs ik denk, sluit aan bij mijn eerste denklijn over makers. Als er 1 grondstof is in ons land die nog onvoldoende ‘benut’ wordt, dan is het wel de creatieve denkkracht van onze makers. Het idee dat kunst en creativiteit autonoom is en daarmee per definitie individueel of losgezongen van actuele problematiek, is één van de grootste vergissingen die je kunt maken als je talent aan het werk ziet. Elke creatieveling vindt inspiratie in de wereld om zich heen.

Die creatieve kracht, die rijkdom aan ideeën, die moeten we de ruimte geven. We gaan een periode tegemoet waarin veel Nederlanders nog zullen ontdekken wat die creatieve kracht allemaal voor ons kan betekenen. Het is op zoveel terreinen toepasbaar.

Ik had het net over de verbouwing van Nederland. Neem nu de bouw van woonwijken. Bijzonder actueel, het land schreeuwt om extra woonruimte. Je kunt dit zien als een betonnen opdracht. Dan stamp je huizen uit de grond op de meest praktische en goedkope manier. Je kunt ook creatieve makers bij het ontwerp betrekken. Ontwerpers zullen vragen: wat wil je, wat vind je belangrijk, hoe maken we dit van jou? Daarmee wordt het eigen. Is er herkenning. Wordt een gebouw een thuis. Krijgt een buurt een gevoel en identiteit. Langs de klinkers van de straten in de wijk, krijgt zo ook cultuur kans om te wortelen.

Ook op die manier werk ik aan verbinding. En sta ik dus met een collega uit het kabinet op de bouwplaats, om te praten over hoe we erfgoed en het ontwerp van wijken kunnen vervlechten.

Maar het is breder dan dat. Ik bezocht eerder dit jaar de Dutch Design Week, en zag weer eens bevestigd dat kunstenaars ook uitvinders zijn. Met ideeën over vrijwel alles. Daar kunnen we nog nauwkeuriger naar luisteren!

VI

Beste aanwezigen,

Eén woord dat voor de cultuursector zeer belangrijk is geweest is vanavond nog maar 1 keer voorbij gekomen: corona. Wat is er veel gebeurd en wat is het een ingrijpende tijd geweest. Om inmiddels alleen van ‘naweeën’ te spreken zou niet correct zijn.

Door de pandemie werd voor het eerst in decennia onze wereld kleiner. Minder contact, minder ontmoeting, minder inspiratie. We zagen hoe schraal en dof het leven is zonder cultuur.

Cultuur werd pas gemist toen het er niet meer was. Dat mogen we nooit opnieuw laten gebeuren.

Ik citeer graag Prince. Prince zou misschien wel zeggen… lieve cultuursector: ‘you need a love that’s gonna last’.

De sector heeft uitgesproken liefde nodig. Door ons allemaal. Want we kunnen met zoveel meer zorg en aandacht omgaan met cultuur.

Het is niet eens zozeer dat cultuur ‘weer’ van ons allemaal moet worden. Nee, het is tijd om cultuur méér van ons allemaal te maken.

Laten we daarbij niet toestaan dat welke subgroep ’cultuur’ om welke reden dan ook afgrenst. Cultuur kan geen exclusief eigendom worden gemaakt door degenen die menen er hun eigen hekje om heen te mogen zetten. Alsjeblieft: niet uitsluiten, maar verwelkomen. Want cultuur is van iedereen.

Uiteindelijk worden we allemaal op onze beurt geroerd en geraakt door die ene scène in die film, dat ene liedje, die ene kerktoren, dat gedicht, het stukje dijk, die ene brug. Het is eigen. Het is van ons allemaal. Laat dit naast elkaar bestaan!

En nog meer dan dat: laten we de cultuur omhelzen. Ik begon deze lezing met de vaststelling dat we in Nederland toch wel een verwrongen verhouding hebben met kunst en cultuur. Zelfs de eigen Nederlandse schrijvers, architecten, ontwerpers en componisten kennen de meeste mensen nauwelijks.

Goed beschouwd is het nog erger. Kunst en cultuur zouden een veel grotere rol moeten spelen in het publieke domein, ook buiten de tamelijk strikt gedefinieerde settingen waarin mensen samenkomen om van ‘geplande’ cultuur te genieten.

Iemand die veel praat over kunst, een dichter citeert of maandelijks naar het theater gaat, vinden we al gauw een snob, om niet te zeggen: ‘elitair’ en ‘wereldvreemd’.

Waarom kan dit niet normaal gevonden worden? Hier ligt een opdracht, aan onszelf. We moeten af van die moeizame verhouding en de kunsten, in de meest brede zin van het woord, omhelzen. Laten we volmondig erkennen dat we cultuur nodig hebben, dat zij in ons zit, dat we haar ademen en dat we (letterlijk) geen voetstap kunnen verzetten zonder cultuur aan te raken. Al onze zintuigen doen voortdurend mee!

Van de straatstenen onder je schoenen tot de dialecten om je heen, onze levens zijn doordrenkt met cultuur, maar we zijn ons niet bewust van onze sensaties…..

En zo zijn we weer bij Huizinga, de man wiens naam deze lezing draagt.

Aan het begin van deze lezing vertelde ik u hoe ik als jong meisje Teylers binnenstapte. In de ruimtes met fossielen, instrumenten, mineralen, vitrines, tekeningen en grafieken.

In Efese, Pergamon en Troje waren het de ruïnes van oude beschavingen die buitengewoon veel indruk op mij maakten. Ik wist in beide gevallen niet wat ik meemaakte. Het overdonderde me.

Zo hebben we allemaal onze eerste momenten gekend waarop we cultureel wakker werden. En er zijn nog heel wat mensen, jong en oud, die wachten op zo’n moment. Die wachten, veelal onbewust, op cultuur om hun leven te komen verrijken.

Dat is nu dus mijn opdracht, in deze baan. De voorwaarden scheppen die er voor zorgen dat andere mensen overdonderd worden door cultuur.

Dat is waar ik elke dag aan denk en werk.

Met liefde. Want kunst en cultuur, zeg ik vrij naar Martha Nussbaum, geeft leven aan onze levens.

Dank u wel.

Noten

[1] Otterspeer, W. (2006). Orde en Trouw. Over Johan Huizinga. Uitgever De Bezige Bij: Amsterdam, p. 11.

[2] We weten weinig over Homerus. Zijn identiteit, geboortedatum en geboorteplek zijn onduidelijk. Er zijn wel taalkundige aanwijzingen dat hij ergens tussen de 9de en de 7de eeuw in Smyrna (nu Izmir in Turkije) of Chios heeft geleefd. Maar er zijn ook theorieën dat Homerus nooit heeft bestaan. Het verhaal van Troje heeft een mondelinge ontstaanswijze. Het werd 4 tot 5 eeuwen lang door zangers (rapsoden) mondeling voorgedragen en doorgegeven voordat het op schrift werd vastgelegd. Zie: Jong, de, J.F. (2012). ‘Homer: poet, poetry and the promise of eternal renown’, in Kelder, J., Uslu, G., Şerifoğlu, Ö.F., (eds.), Troy. City, Homer and Turkey. WBooks: Zwolle, pp. 13-16, 13.     

[3] Later zou blijken dat de schat van Priamus toch niet afkomstig was uit de tijd van het Homerische Troje. Dat zou gecorrigeerd worden. De site Troje aan de westkust van het Aziatische deel van Turkije, aan de Dardanellen, is een archeologisch doolhof. De overblijfselen omvatten een periode van meer dan 4000 jaar. Troje bestaat niet uit een stad, maar uit meer dan tien lagen boven elkaar, steeds uit een andere opeenvolgende periode van circa 2920 voor Chr. tot de 14de eeuw na Chr. En daarmee heeft Troje een lange bewoningsgeschiedenis. Het is moeilijk om definitief vast te stellen welke laag verbonden is met het literaire Troje, maar archeologen gaan er van uit dat het Homerische Troje rond de 13de/12de eeuw voor Chr. heeft bestaan. Er wordt aangenomen dat laag VIIa de Troje van Homerus is. Zie: Wijngaarden, van, G.J. (2012). ‘The Archaeology of Troy in Prehistory’, in: Kelder, Uslu, Şerifoğlu (eds.), Troy. City, Homer and Turkey, pp. 23-29; Rigter, W. en Wijngaarden, van, G.J. (2012). ‘Troy VI and VIIA in the Late Bronze Age’, in: Kelder, Uslu and Şerifoğlu (eds.), Troy. City, Homer and Turkey, pp. 32-35.

[4] Voor de receptiegeschiedenis van Homerus, de ontdekking van Troje en de rol en betekenis van de klassieken en archeologie in 19de eeuws Europa zie onder meer: Boer, den, P. (2012). ‘Homer and Troy: From European to Disputable Lieux de Mémoire’, in: Kelder, Uslu, Şerifoğlu (eds.), Troy. City, Homer and Turkey, pp. 112-118; Boer, den, P. (2005). Homer in Modern Europe, Pharos. Journal of the Netherlands Institute in Athens, XII, (2005), pp. 43-67; Boer, den, P. (2007). Homer in Modern Europe, European Review, 15/2 (2007), pp. 171-185; Uslu, G. (2015). Homer, Troy and the Turks. Heritage and Identity in the late Ottoman Empire 1870-1915. Amsterdam University Press: Amsterdam; Lowenthal, D. (1996). Possessed by the Past. The Heritage Crusade and the Spoils of History. Free Press: London-New York; Stoneman, R. (1987). Land of Lost Gods. The Search for Classical Greece. Hutchinson: London; Hoijtink, M.H.E. (2012). Exihbiting the Past. Caspar Reuvens and the Museums of Antiquities in Europe, 1800-1840. Brepols Publishers: Turnhout; Laarse, van der, R. (2005). Bezeten van vroeger. Erfgoed, Identiteit en Musealisering. Het Spinhuis: Amsterdam.

[5] Laarse, van der, R. (2005). ‘Erfgoed en de constructie van vroeger’, in: Van der Laarse (2005), p. 11.

[6] Pots, R. (2000). Cultuur, koningen en Democraten. Overheid & Cultuur in Nederland. SUN: Nijmegen, p. 119; Oosterbaan Martinius, W. (1990). Schoonheid, welzijn, kwaliteit. Kunstbeleid en verantwoording 1945. Gary Schwartz/SDU: Den Haag, pp. 44-46. Originele publicatie de Stuers: Stuers, de, V.E.L. (1873). ‘Holland op zijn smalst’, in: De Gids, 37 (1873) deel 3, pp. 320-403.

[7] Voor verdere verdieping  in de volkscultuur in relatie tot de Nederlandse nationale identiteit zie: Dekker, T., Roodenburg, H.W., Rooijakkers, G.W.J. (red.) (2000). Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie. SUN/Meertens Instituut: Nijmegen.

[8] Du Pree, C. (2016). Johan Huizinga en de bezeten wereld. ISVW Uitgevers: Leusden, pp. 102-103.

[9] Borrie, G.W.B. (1983). ‘Emanuel Boekman (1889-1940)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland: resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/boekman; Jansen, T. en Rogier, J. (1983). Kunstbeleid in Amsterdam 1920-1940. Dr. E. Boekman en de socialistische gemeentepolitiek. Socialistische Uitgeverij: Nijmegen.

[10] Bloemgarten, S. (1993). Henri Polak. Sociaal democraat, 1868-1943. SDU Uitgevers: Amsterdam; Vree, van, F. (2002). ‘Polak, Henri (1868-1943)’ in Biografisch Woordenboek van Nederland: resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/polak_h

[11] Boekman, E. (1939). Overheid en Kunst in Nederland. Uitgeverij Van Gennep BV: Amsterdam, p. 187; Oosterbaan (1990), p. 47.

[12] Boekman (1939), p. 214.

[13] Boekman (1939), p. 69; Oosterbaan (1990), p. 44.

[14] Rorink, P. (1990) ‘Sandberg, tussen Stedelijk en stadhuis’, in Kunst en beleid in Nederland 4, Boekmanstichting/Van Gennep: Amsterdam, p. 141.

[15] Elshout, D. (2015). De moderne museumwereld in Nederland: sociale dynamiek in beleid, erfgoed, markt, wetenschap en media. Universiteit van Amsterdam: Amsterdam, pp. 87-91.

[16] Voor verdere verdieping in het beleid van Sandberg zie: Rorink (1990); Arian, M. (2010). Zoeken en Scheuren, de jonge Sandberg, e-book. Johannes van Kessel Publishing: Huizen.

[17] Arian (2010), hoofdstuk 33, pp. 18-22.

[18] Boekman (1939), p. 10, verwijst naar Kalf, J. (1938). Bescherming van Kunstwerken tegen Oorlogsgevaren. Algemeene Landsdrukkerij: Den Haag.

[19] Zie: https://www.boekman.nl/actualiteit/verslagen/het-tragische-einde-van-emanuel-boekman/

[20] De geciteerde uitspraken zijn onder anderen van afgevaardigden W.J. Geertsema, E.H. ’s Jacobs en S. van Houten: Pots (2000), pp. 89-92.

[21] Pots (2000), p. 89.

[22] Oosterbaan (1990), p. 87.

[23] Oosterbaan (1990), p. 34.

[24] https://www.dw.com/en/german-president-frank-walter-steinmeier-and-the-culture-scene/a-60743696

[25] https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20170507_02870190

[26] https://www.trouw.nl/nieuws/vrouwelijke-leiders-spreken-niet-over-ik-maar-over-ons~bb0d5732/

[27] https://winstonchurchill.hillsdale.edu/the-arts-what-are-we-fighting-for/

[28] Leerssen, J. (2015). Spiegelpaleis Europa. Europese cultuur als mythe en beeldvorming. Van Tilt: Nijmegen, pp. 173-175.

[29] https://www.trouw.nl/nieuws/vrouwelijke-leiders-spreken-niet-over-ik-maar-over-ons~bb0d5732/

[30] Nussbaum, M. (2006), Education for Democratic Citizenship, uitgesproken op 9 maart 2006, p. 15.

Literatuur

Boeken en artikelen

Arian, M. (2010). Zoeken en Scheuren, de jonge Sandberg, e-book. Johannes van Kessel Publishing: Huizen.

Bloemgarten, S. (1993). Henri Polak. Sociaal democraat, 1868-1943. SDU Uitgevers: Amsterdam.

Boekman, E. (1939). Overheid en Kunst in Nederland. Uitgeverij Van Gennep BV: Amsterdam.

Boer, den, P. (2012). ‘Homer and Troy: From European to Disputable Lieux de Mémoire’, in: Kelder, J., Uslu, G., Şerifoğlu, O.F. (eds.), Troy. City, Homer and Turkey. WBooks: Zwolle.

Boer, den, P. (2005). Homer in Modern Europe, Pharos. Journal of the Netherlands Institute in Athens, XII, (2005) 43-67.

Boer, den, P. (2007). Homer in Modern Europe, European Review, 15/2 (2007) 171-185.

Borrie, G.W.B. (1983). ‘Emanuel Boekman (1889-1940)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland: resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/boekman

Dekker, T., Roodenburg, H.W., Rooijakkers, G.W.J. (red.) (2000). Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie. SUN/Meertens Instituut: Nijmegen.

Du Pree, C. (2016). Johan Huizinga en de bezeten wereld. ISVW Uitgevers: Leusden.

Elshout, D. (2015). De moderne museumwereld in Nederland: sociale dynamiek in beleid, erfgoed, markt, wetenschap en media. Universiteit van Amsterdam: Amsterdam.

Hoijtink, M.H.E. (2012). Exihbiting the Past. Caspar Reuvens and the Museums of Antiquities in Europe, 1800-1840. Brepols Publishers: Turnhout.

Jansen, T. en Rogier, J. (1983). Kunstbeleid in Amsterdam 1920-1940. Dr. E. Boekman en de socialistische gemeentepolitiek. Socialistische Uitgeverij: Nijmegen.

Jong, de, J.F. (2012). ‘Homer: poet, poetry and the promise of eternal renown’, in: Kelder, J., Uslu, G., Şerifoğlu, O.F. (eds.), Troy. City, Homer and Turkey. WBooks: Zwolle. 

Laarse, van der, R. (2005). ‘Erfgoed en de constructie van vroeger’, in: Rob van der Laarse (red.) Bezeten van vroeger. Erfgoed, Identiteit en Musealisering. Het Spinhuis: Amsterdam.

Leerssen, J. (2015). Spiegelpaleis Europa. Europese cultuur als mythe en beeldvorming. Van Tilt: Nijmegen.

Lowenthal, D. (1996). Possessed by the Past. The Heritage Crusade and the Spoils of History. Free Press: London-New York.

Nussbaum, M. (2006), Education for Democratic Citizenship, uitgesproken op 9 maart 2006.

Oosterbaan Martinius, W. (1990). Schoonheid, welzijn, kwaliteit. Kunstbeleid en verantwoording 1945. Gary Schwartz/SDU: Den Haag.

Otterspeer, W. (2006). Orde en Trouw. Over Johan Huizinga. Uitgever De Bezige Bij: Amsterdam.

Pots, R. (2000). Cultuur, koningen en Democraten. Overheid & Cultuur in Nederland. SUN: Nijmegen.

Rigter, W. en Wijngaarden, van, G.J. (2012). Troy VI and VIIA in the Late Bronze Age, in: Kelder, J., Uslu, G., Şerifoğlu, O.F. (eds.), Troy. City, Homer and Turkey. WBooks: Zwolle..

Rorink, P. (1990) ‘Sandberg, tussen Stedelijk en stadhuis’, in Kunst en beleid in Nederland 4, Boekmanstichting/Van Gennep: Amsterdam.

Stuers, de, V.E.L. (1873). ‘Holland op zijn smalst’, in: De Gids, 37 (1873) deel 3.

Stoneman, R. (1987). Land of Lost Gods. The Search for Classical Greece. Hutchinson: London.

Uslu, G. (2015). Homer, Troy and the Turks. Heritage and Identity in the late Ottoman Empire 1870-1915. Amsterdam University Press: Amsterdam.

Vree, van, F. (2002). ‘Polak, Henri (1868-1943)’ in Biografisch Woordenboek van Nederland: resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/polak_h

Wijngaarden, van, G.J. (2012). ‘The Archaeology of Troy in Prehistory’, in: Kelder, J., Uslu, G., Şerifoğlu, O.F. (eds.), Troy. City, Homer and Turkey. WBooks: Zwolle.

Gerelateerde berichten
Lees meer

Taalhuis Rotterdam gecertificeerd

Taalhuis Rotterdam van Bibliotheek Rotterdam heeft onlangs een kwaliteitscertificaat ontvangen van de Certificeringsorganisatie Bibliotheekwerk, Cultuur en Taal (CBCT).…