Tekst: Wim Keizer, voormalig ambtelijk secretaris SOOB NH, BOZH en SPN en auteur boek Twintig jaar bibliotheekvernieuwing
Een aantal jaren geleden had ik van de Deense schrijver Jens Christian Grøndahl de roman ‘De tijd die nodig is’ gelezen. Die was me bijgebleven. Aansporing om, mede op basis van zeer positieve recensies, zijn nieuwe boek ‘Dagen als gras’ ter hand te nemen. ‘Dagen als gras’ is niet één roman, maar het boek bevat zes korte verhalen. De boektitel is tevens de titel van het eerste verhaal en is ontleend aan een citaat uit een werk van St. St. Blicher, ‘Het dagboek van een plattelandskoster’: ‘Aangaande een mens, zijn dagen zijn als gras, als een bloem in het veld zal hij bloeien. Als het weer eroverheen raast, bestaat hij niet meer en zijn plek kent hem niet meer. Maar de barmhartigheid van de Heer duurt van eeuwigheid tot eeuwigheid.’
Het begrip ‘barmhartigheid’ slaat op een man uit Skagen, in de noordpunt van Jutland, die vlak na de Tweede Wereldoorlog een uit Duitsland gevluchte Duitser helpt. Gevluchte Duitsers moesten in vluchtelingenkampen blijven, maar deze, Heinrich, is ontsnapt. Lars, de hoofdfiguur van dit verhaal, kijkt als oude man terug op zijn leven. Hij had als jongen in 1945 Heinrich geholpen zijn vrijheid te behouden en wist hem aan een baantje op een vissersboot te helpen. Dat was tegen het advies van de plaatselijke dominee, Kruse Birch, die pas ervoor nog over barmhartigheid, ook voor Duitsers, had gepreekt. Hij vond het nu beter als Heinrich naar het kamp zou terugkeren. Lars zag het anders en zwoer nooit meer naar een dienst van Kruse Birch te gaan. Door verraad werd de Duitser gearresteerd. Lars gaf Heinrich, voordat hij weggevoerd werd, een halve ansichtkaart en zei: ‘Eines Tages’. Daarna hoort Lars jarenlang niets meer over Heinrich maar uiteindelijk krijgt hij als bejaarde man van een familielid van Heinrich uit Rostock een brief met de halve kaart erbij. Heinrich had geprobeerd te vluchten uit Oost-Duitsland en was neergeschoten door een Oost-Duitse grenswachter.
Het tweede verhaal, ‘Villa Ada’, speelt zich af in Rome. De vijftienjarige zoon Francesco van een Deense vader die met zijn Italiaanse vrouw in Rome woont, helpt uit idealisme een groep migranten die via Lampedusa Italië zijn binnengekomen in een bos middenin Rome, waar ze een soort kampje vormen. Er komt veel media-aandacht. Als de politie een ontruiming wil doen, zijn ze echter allemaal bijtijds ontsnapt. Francesco krijgt bedreigingen uit rechts-extremistische hoek en zijn ouders en hij krijgen een beschermingsprogramma, maar de zorg blijft bestaan dat ze altijd over hun schouders zullen moeten kijken.
Ook de vier andere verhalen, ‘Edith Wengler’, ‘Ik ben de zee’, ‘Zomerslaap’ en ‘Vaarwel’, zijn prachtige verhalen, zeker ook door de sobere stijl van Grøhdahl, die met een paar woorden veel weet te zeggen, met soms grote tijdsprongen.
Edith is een actrice die na een veelbewogen leven tijdens een wandeling in Zwitserland een man ziet die op een keukentrapje onder een boom met dikke, laaghangende takken en een touw in de weer is. Edith praat met hem en brengt hem thuis, in Zürich. Hij heet Nasim, is geboren in Jordanië en is op verschillende plekken ter wereld werkzaam geweest. Hij heeft zijn vrouw en dochter bij een auto-ongeluk verloren. Er ontstaat een relatie tussen Edith en Nasim, maar helemaal vertrouwd met elkaar worden ze niet. Op een dag krijgt zij bericht dat hij zich van het leven beroofd heeft.
‘Ik ben de zee’ gaat over een Deense ondernemer die verdwenen is. Later wordt hij teruggevonden in Spanje. De ‘verdwijning’ blijkt gebeurd te zijn met hulp van zijn echtgenote, die zijn drang naar vrijheid (hij was ondernemer tegen wil en dank) begrepen had.
‘Zomerslaap’ beschrijft het leven een vrouw die werkzaam is bij de financiële recherche en niet blij is met de man van haar dochter, een makelaar. Dan ontdekt zij ook nog dat de vader van die man gefraudeerd heeft.
‘Vaarwel’ vertelt het verhaal van een vrouwelijke dominee die verliefd wordt op een kunstenaar, maar later ontdekt dat hij haar geloof bespot, wat het einde van de relatie betekent.
Enkele citaten geven een betere indruk van de stijl van Grøndahl dan ik zou kunnen beschrijven.
Uit het eerste verhaal, ‘Dagen als gras’, waarin Lars en Heinrich spreken over de toekomst:
Zelf dacht Lars niet veel verder vooruit dan het eind van de maand. Als hij overmorgen op de kotter van zijn oom de haven uit zou stevenen, begon het leven opnieuw, het echte leven. Al die tijd dat hij op de nettenknoperij had gewerkt, was het enige waar hij aan had gedacht, dat hij weer naar zee wilde. Heinrich dacht verder vooruit. Zijn droom had al voordat de oorlog was uitgebroken vorm gekregen. Hij wilde naar Amerika. Zijn plan was om de stoomboot vanuit Hamburg te nemen. Dat hadden veel mensen waar hij vandaan kwam gedaan. Joden, armelui, alle soorten mensen. Als je eenmaal in Amerika was, maakte het niet uit waar je vandaan kwam. Hij schilderde Lars voor hoe het was om New York binnen te varen alsof hij er al was geweest. Het Vrijheidsbeeld, de wolkenkrabbers, de eindeloze treinreizen over de prairie.
Uit ‘Villa Ada’:
‘Ik weet niet hoe het met u zit,’ ging hij verder. ‘Maar ik moet u iets bekennen. Ik heb altijd geweten dat het fascisme een slapende hond was die alleen maar wachtte tot hij weer zou worden gewekt, maar ik had niet verwacht dat er zo veel racisten onder ons zouden zijn. Ik dacht dat het een verschil zou maken dat miljoenen van ons honderd jaar geleden het land hebben moeten verlaten. Nog geen honderd jaar geleden zelfs. Omdat ze anders zouden zijn omgekomen van de honger.’
Uit ‘Edith Wengler’:
Het was een jonge politieagent. Ze kon aan zijn accent horen dat hij uit Zürich kwam. Hij probeerde het voorzichtig te brengen, maar ze kon niet om het feit heen, het was onmogelijk om het minder erg te maken. In eerste instantie begreep ze niet goed waar ze Nasim hadden gevonden. Ze moest hem een paar maal vragen om de plaatsnaam te herhalen, alsof dat er ook maar iets toe deed.
Hij had geen brief achtergelaten. Het enige teken dat zij aan zijn leven verbonden was geweest, was de sleutel die in de voordeur paste en haar kleren in de kledingkast.
Uit ‘Zomerslaap’:
Ik heb toch al niet bepaald een hoge pet op van makelaars. Eerlijk gezegd vind ik het een stelletje charlatans die zelden meer dan gebakken lucht en gemakzuchtig routinewerk leveren voor hun torenhoge honorarium. De nieuwe vriend van mijn dochter was met zijn iets te krappe pak en zijn bijna intimiderende gladheid een zeldzaam representatief exemplaar van het soort. Ik heb me echt ingehouden, maar ik moest toch ook wel een beetje bij mezelf blijven. Meteen de eerste keer hoorde hij me op een belerend toontje uit over de verkoop van mijn huis, een half jaar daarvoor.
Dit is de laatste column over lezen, ‘Enthousiast’. Ik stop met deze bijdragen. De zevende van 2021 staat hier en de zesde hier. Onderin wordt gelinkt naar de vorige. In de laatste van vorig jaar wordt gelinkt naar de in 2020 verschenen columns.